CAM planten
Om te kunnen overleven onder droge omstandigheden met weinig en onregelmatige regenval, slaan vetplanten of succulenten veel vocht op in hun bladeren, stengels of wortels. Dit is mogelijk door een goede isolatie tegen vochtverlies en een grote capaciteit voor het vasthouden van vocht in het bladmoes of ander weefsel. Vaak is ook hun metabolisme aangepast. Deze eigenschappen hangen nauw samen en versterken elkaar.
Om vochtverlies te voorkomen zijn deze planten goed geïsoleerd middels een (soms) meerlagige epidermis die aan de buitenkant is afgedekt met een cuticula en een waslaag. Daarnaast houden deze planten overdag hun huidmondjes gesloten om het vochtverlies nog verder te beperken. Wanneer het 's nachts afkoelt stijgt de luchtvochtigheid en worden de huidmondjes geopend om CO
2 op te nemen. Om 's nachts veel CO
2 op te kunnen nemen is een tussenopslag van het CO2 noodzakelijk en daarmee een aanpassing van het metabolisme. Dit CO2 wordt opgeslagen in de grote vacuoles in de vorm van malaat (appelzuur), waaruit overdag weer CO2 wordt vrijgemaakt voorde fotosynthese.
Omdat dit mechanisme voor het eerst ontdekt is bij de Crassulaceen, zoals Kalanchoe, wordt dit het Crassulacean Acid (zuur: appelzuur) Metabolism (CAM) genoemd.
Dit type metabolisme bleek later niet alleen in deze dicotyle plantenfamilie voor te komen, maar ook bij een aantal monocotyle planten (waaronder de ananas en de sanseveria).